Belichten

belichtingsdriehoek

Het diafragma bepaalt hoeveel licht er op de sensor valt. Hoe groter het getal achter f/, hoe kleiner de diafragma opening en hoe minder licht de sensor kan bereiken.

De sluitertijd bepaalt hoe lang het licht op de sensor valt. Hoe langer de sluitertijd, hoe groter de kans op bewegingsonscherpte door trillingen in camera en lens.

De laatste component, de ISO lichtgevoeligheid, bepaalt hoeveel invloed het licht dat op de sensor valt heeft voor de uiteindelijke belichting. Hoe groter de ISO waarde, hoe groter de kans op nadelige ruis in de foto.

Een wijziging van één van de instellingen heeft direct gevolgen voor de weergave van de scène op de sensor.

Elke wijziging betekent minder belichting, een halvering van de hoeveelheid licht die op de sensor valt, of meer belichting, een verdubbeling van de hoeveelheid licht dat op de sensor valt.

Het verschil in de hoeveelheid licht die op de sensor valt naar aanleiding van een wijziging in deze instelling wordt uitgedrukt in ‘stops‘ of ‘exposure value (EV)’.

Het duidelijkst is dit te zien als je kijkt naar de lichtmeter op de camera, weergegeven als een balk met vijf streepjes.z
Bij de streepjes staan de waarden -2, -1, 0, +1 en +2. Elke stap naar links of naar rechts op deze balk wordt een ’stop’ genoemd.

We hebben net gezien dat elke stop een verdubbeling of halvering van het licht dat op de sensor valt tot gevolg heeft.

Dus van 0 naar -1 geeft een halvering van het licht dat op de sensor valt en omgekeerd van -1 naar 0 geeft een verdubbeling van het licht op de sensor.

Van +2 naar +1 geeft weer een halvering van het licht op de sensor, van 0 naar +1 is weer een verdubbeling van het licht dat op de sensor valt.

Dit geldt voor de afzonderlijke wijzigingen in het diafragma

(van f/4 naar f/2.8 is één stop meer licht, van f/4 naar f/5.6 is één stop minder licht), maar ook voor sluitertijd

(van 1/125s naar 1/250s is één stop minder licht, van 1/250s naar 1/125s is één stop meer licht)

en ISO (van ISO 100 naar ISO 200 is één stop meer licht, van ISO 800 naar 400 één stop minder licht).

De uiteindelijke belichting van de sensor wordt dus bepaald door de combinatie van het gekozen diafragma, de sluitertijd en de ISO waarde:

de hoeveelheid licht, de duur van de belichting en de gevoeligheid voor het licht.

Dit principe betekent dat bij een wijziging van één van deze drie instellingen, bij een gelijkblijvende belichting,

één van de twee andere instellingen ook moeten worden gewijzigd om de belichting gelijk te houden.

Bijvoorbeeld

In een donkere kerk met een 50mm lens met de hand gehouden (een statief is vaak niet toegestaan) wil je minimaal een sluitertijd van 1/60s om onscherpte door beweging zo veel mogelijk uit te sluiten.

De camera geeft in dit voorbeeld aan op de lichtmeter dat bij het gekozen diafragma van f/4 en de gekozen ISO waarde van 400 de belichting van de scène 1/30s is.

Van 1/30s naar 1/60s vereist één stop meer licht om de sluitertijd korter te kunnen maken en de foto niet over te belichten.

Aan de hand van de belichtingsdriehoek zijn er dan twee mogelijkheden. Je kunt het diafragma van f/4 naar f/2.8 aanpassen of de ISO waarde aanpassen van ISO 400 naar ISO 800.

Ander voorbeeld,

bij een snelstromend riviertje in een landschap wil ik de sluitertijd zo lang maken dat de beweging van het water als een soort mist door het beeld gaat.

Dan is een veel langere sluitertijd nodig, afhankelijk van de snelheid van de beweging van het water.

De camera geeft aan dat de ideale belichting van de scène 1/125s is op diafragma f/4. Ik heb ook per ongeluk ISO 400 laten staan van een eerdere foto.

Ik denk dat voor deze scène een sluitertijd van 1/2s nodig is.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Om daar te komen moet ik mijn sluitertijd naar 1/125s > 1/60s (1) > 1/30s (2) > 1/15s (3) > 1/8s (4) > 1/4s (5) > 1/2s (6) vertragen,

wat betekent dat ik zes stops minder licht op de sensor moet laten vallen. Dit kan ik bereiken door in ieder geval de ISO waarde terug naar ISO 100 te schroeven,

dit levert alvast 400 > 200 (1) > 100 (2) twee stops minder licht op. Dan heb ik er nog vier nodig.

Dit betekent dat het diafragma van f/4 > f/5.6 (1) > f/8 (2) > f/11 (3) > f/16 (4) moet om het gekozen creatieve effect te bereiken onder deze omstandigheden.

Compenseren

plusmin

Al deze voorbeelden zijn er op gebaseerd dat je de lichtmeter van de camera je laat voorschrijven wat de ideale belichting is in de gekozen scène,

maar zoals gezegd staan er op de lichtmeter waarden als -2, -1, +1 en +2.

Dit betekent dat je ook kunt afwijken van wat de camera voorstelt, je kunt spelen met de belichting, compenseren.

Ondanks dat camera lichtmeters heel erg veel verschillende omstandigheden goed kunnen herkennen en hierop een goed advies kunnen geven

(ik heb wel eens gelezen dat in sommige camera’s 30.000 verschillende lichtmodellen zijn vastgelegd), heeft de camera het toch niet altijd correct.)

De camera is altijd op zoek naar 18% grijs in een scène, de 18% grijswaarde komt overeen met een neutrale belichting.

Dit heeft tot gevolg dat bij een scène die wordt gedomineerd door wit de camera de neiging heeft om onder te belichten zodat de witte delen meer naar 18% grijs gaan.

Hetzelfde geldt bij scène met voornamelijk zwart, dan heeft de camera juist weer de neiging over te belichten om het zwart meer op grijs te laten lijken.

Een uitgelezen moment voor een fotograaf om in te grijpen en bijvoorbeeld de sluitertijd of het diafragma zo aan te passen dat de scène wordt onderbelicht of juist overbelicht.

Ook kun je er bijvoorbeeld voor kiezen om een stop onder te belichten om toch net wel de gewenste sluitertijd te kunnen halen.

Zeker als je in RAW formaat fotografeert dan kun je verlies in de schaduwpartijen achteraf wel terug halen (hoewel er wel iets meer risico is op ruis).

Veel fotografen kiezen er ook voor om standaard 1/3-2/3 onder te belichten zodat er minder risico is op verlies van detail in de lichte delen van de foto.

Aan de hand van de belichtingsdriehoek kun je bij een gekozen diafragma of sluitertijd beredenen wat je moet aanpassen om het gewenste effect te bereiken.

Waarbij je moet bedenken dat ISO aanpassingen vaak als laatste worden gedaan omdat die, zeker op de minder professionele camera’s, sneller een nadelig effect op de foto hebben.

Elke verandering van één van de elementen moet een gevolg hebben voor één van de andere elementen, bij een gelijkblijvende belichting.

Als je bewust op zoek bent naar een bepaald effect, dan kun je dit principe los laten en compenseren.